Het hele verhaal: TPR Storytelling voor Nt2
“Waar staat de ‘S’ voor?” is een terugkerende vraag van NT2-docenten die kennismaken met TPRS. Veel NT2-docenten zijn – in tegenstelling tot andere taaldocenten – wel bekend met de afkorting TPR, maar TPRS is soms nog een grote onbekende. Deze afkorting staat voor “Teaching Proficiency through Reading and Storytelling”, ofwel “taalvaardigheid onderwijzen door lezen en verhalen vertellen”. En daarmee is meteen verklaard waar de ‘S’ voor staat: “storytelling”, ofwel het vertellen van verhalen. TPRS, ook wel TPR Storytelling genoemd, maakt dan ook gebruik van verhalen, in combinatie met humor en een persoonlijke benadering van leerlingen, om échte taalverwerving in de klas mogelijk te maken. Van alle op dit moment bestaande methodieken voor taalonderwijs komt TPRS het dichtst in de buurt van de manier waarop kinderen hun moedertaal verwerven. In dit artikel laten we zien hoe dit in zijn werk gaat en wat de onderliggende principes zijn.
Repetitieve, begrijpelijke input in context
Hoewel het werken met verhalen het meest in het oog springende kenmerk is van TPR Storytelling, willen we in dit artikel vooral ingaan op de basisprincipes die ten grondslag liggen aan deze methodiek. In TPRS worden verhalen gebruikt om de leerlingen te voorzien van repetitieve, begrijpelijke input in context. “Input” omdat onze hersens erop ingericht zijn taal te verwerven door taal te horen. TPRS is dan ook een breinvriendelijke methodiek. “Begrijpelijk” omdat je alleen iets kunt verwerven dat je begrijpt. “Repetitief” omdat herhaling nodig is voor opname van de taal in het lange-termijngeheugen, en “context” omdat taal pas betekenis krijgt door de context waarin deze gebruikt wordt. Hieronder worden deze principes nader toegelicht, met voorbeelden uit de TPRS-praktijk.
Input
Input is de taal die de leerder te horen of te lezen krijgt. Een taal verwerf je alleen door heel veel input in die taal te krijgen. Simpel gezegd zijn onze hersens erop gemaakt om in een stroom taal die waarvan de boodschap begrijpelijk voor ons is, patronen te ontdekken, en vervolgens deze patronen te gebruiken om zelf taal te produceren. Dit principe gaat niet alleen op voor kleine kinderen die hun moedertaal leren, maar net zo goed voor oudere kinderen en volwassenen die een vreemde taal leren. Deze, ons aangeboren, manier van taalverwerven heeft als resultaat dat we spontaan kunnen spreken, zonder na te denken over regels. Deze spontane, vloeiende manier van taal produceren is waar TPRS – zowel op beginnersniveau als bij gevorderden – naar streeft. TPRS-lessen bestaan dan ook voornamelijk uit het leveren van input aan de leerlingen. Deze input moet echter wel aan een paar belangrijke voorwaarden voldoen.
Om te beginnen moet de docent ervoor zorgen dat de leerlingen geconcentreerd luisteren. Input is dus niet alleen een kwestie van tegen de leerlingen praten. Het is tenslotte geen echte “input” als hetgeen gezegd wordt niet door de leerling wordt opgevangen. Een goed voorbeeld van hoe het niet moet is steeds dezelfde vraag stellen. Dit is dé manier om te zorgen dat leerlingen niet meer luisteren. Wanneer een docent een familiefoto bespreekt en vraagt: “Hoe heet de vader?”, “Hoe heet de moeder?”, “Hoe heet de zoon?” enzovoort, heeft dit tot resultaat dat de leerlingen niet meer naar de vraag luisteren, maar alleen nog letten op het plaatje dat wordt aangewezen (vader, zoon, moeder) of het familielid dat de docent noemt. Ze weten tenslotte al welke vraag er gaat komen en kunnen volstaan met het noemen van de naam als antwoord. De leerlingen geven dan wel het goede antwoord, maar het eigenlijke doel, verwerving van de constructie “hoe heet …?” is niet bereikt.
Begrijpelijkheid
Leerlingen stoppen ook gegarandeerd met luisteren wanneer ze geen woord begrijpen van wat de docent zegt. Het is een gangbaar misverstand te denken dat we “gewoon zoveel mogelijk de doeltaal moeten spreken” in de klas. Veel input is inderdaad belangrijk, maar wat vaak vergeten wordt, is dit vele spreken ook begrijpelijk te maken. Met begrijpelijk bedoelen we, dat de leerlingen van ieder woord dat ze horen de betekenis moeten weten. Ieder woord waarvan de leerling niet weet wat het betekent, gaat het ene oor in en het andere oor net zo hard weer uit. Input die niet begrijpelijk is, leidt namelijk niet tot taalverwerving. Een Nederlander kan wekenlang naar de Japanse radio luisteren – veel input, maar totaal onbegrijpelijk – zonder ook maar één zin te verwerven. Hooguit zal hij na die weken de klanken enigszins kunnen nabootsen, maar de kans dat hij iets communicatiefs zal zeggen is minimaal.
Het voortdurend variëren van de input, én het begrijpelijk houden ervan, is dus van essentieel belang om de leerlingen ertoe te brengen écht naar de taal te luisteren. TPRS maakt daarvoor gebruik van een vragentechniek waarbij steeds andere vragen worden gesteld, zodat leerlingen altijd alert moeten blijven om het goede antwoord te kunnen geven. In het geval van de familiefoto zou dit er zo uit kunnen zien: Hoe heet de moeder? (Maria) Heet de moeder of de vader Maria? (moeder) Heet de vader Maria? (nee) Wie heet er Maria? (moeder) Heet de moeder Maria? (ja). De leerlingen kunnen alleen het goede antwoord geven als ze de hele vraag hebben gehoord en begrepen. Op deze manier is de docent ervan verzekerd dat alle input werkelijk leidt tot taalverwerving.
Herhaling van de input
Om te zorgen dat de begrijpelijke input ook werkelijk beklijft, is veel herhaling nodig. Onze hersens beschouwen alles wat vaak herhaald wordt als belangrijk en slaan het daarom op in het lange-termijngeheugen. Een kind dat zijn moedertaal verwerft heeft daar járen de tijd voor en hoort de hele dag door zijn moedertaal. Het krijgt daardoor voldoende herhaling van alle mogelijke zinsvarianten en de belangrijkste woorden om de taal tot in de perfectie te beheersen. In een lessituatie is er echter bij lange na niet zoveel tijd. De docent zal dus efficiënt gebruik moeten maken van de beschikbare tijd, en herhaling van de doeltaal kunstmatig moeten verkrijgen. In TPRS voegen we daarom nog iets toe aan de vragentechniek die in de vorige alinea werd besproken. We herhalen na iedere vraag ook het antwoord. Dat ziet er als volgt uit: Hoe heet de moeder? (Maria) Ja, de moeder heet Maria. Heet de moeder of de vader Maria? (moeder) Inderdaad, de moeder heet Maria. Heet de vader Maria? (nee) Nee, de vader heet niet Maria, de moeder heet Maria. Wie heet er Maria? (moeder) Goed zo, de moeder heet Maria. Heet de moeder Maria? (ja) Juist, de moeder heet Maria.
Gaan de leerlingen zich niet vervelen als we dit doen? Nee en ja. Nee, zolang ze de herhaling nog nodig hebben om het nieuwe stukje taal te verwerven. Zolang de constructie “X heet Y” nog niet is verworven, dus zolang de leerling bij het horen van de constructie nog moet nadenken over wat deze betekent, verveelt deze herhaling niet. Sterker nog, leerlingen ervaren het veelal als prettig omdat het hen de tijd geeft iets daadwerkelijk in zich op te nemen. Zodra de betreffende zin helemaal is verworven, en dus “automatisch” herkend wordt, zal het de leerling pas gaan vervelen. Het is aan de docent om dit moment te herkennen en door te gaan naar de volgende zin.
De context maakt het plaatje compleet
De grote kracht van TPRS is dat het de repetitieve begrijpelijke input aanbiedt in de vorm van (persoonlijke) verhalen. Ook dit heeft weer te maken met de manier waarop onze hersenen informatie opslaan. Ons brein zoekt namelijk altijd naar een context om nieuwe informatie aan te koppelen, zodat we de informatie beter onthouden. Ook onthouden we dingen beter als ze op ons persoonlijk betrekking hebben of als er sterke emoties aan verbonden zijn. TPRS speelt in op al deze geheugenversterkende elementen door verhalen te gebruiken om context te genereren, en ook door de leerlingen persoonlijk te betrekken bij de verhalen, die waar mogelijk humor, overdrijving en persoonlijke interesses van de leerlingen bevatten. Dit houdt in dat de leerlingen een substantiële bijdrage leveren aan de totstandkoming van ieder verhaal. De docent werkt met een basisverhaal, waar de leerlingen gaandeweg details aan toevoegen. Doordat de leerlingen de details aandragen, wordt het verhaal automatisch interessanter, en wordt dus beter onthouden. Dat de taal daarbij ook beter in het geheugen wordt opgeslagen, valt de leerlingen misschien niet op, maar de docent des te meer.
Een TPRS-verhaal
Hoe zou dit er nu uit kunnen zien? Laten we even teruggaan naar het voorbeeld van de moeder die Maria heet. Dit zou om te beginnen betrekking moeten hebben op de moeder van één van de leerlingen, en niet over een denkbeeldige moeder. Het gaat nu tenslotte over een bestaand persoon, en bovendien over iemand met wie een leerling een relatie heeft. Nu is het de kunst om uit het gegeven “de moeder heet Maria” een verhaal te laten voortvloeien. Het verhaal zorgt immers voor de context, en biedt bovendien veel extra herhaling van de doelconstructie zonder dat dit saai wordt.
Een basisverhaaltje voor beginners rondom de constructie “X heet Y” zou kunnen zijn:
Er is een moeder. Ze heet Maria. Maria doet de deur open. Maria ziet een meisje. Maria vraagt: “Hoe heet jij?” Het meisje zegt: “Ik heet Farida.” Maria zegt: “Hallo Farida!”
Afhankelijk van de leerlingen en de docent kan dit uitgroeien tot een variatie als:
Er is een moeder. Ze heet Maria. Maria doet de nieuwe koelkast open. Maria ziet een dikke, groene rat [gecombineerde ideeën van meerdere leerlingen]. Maria vraagt: “Hoe heet jij?” De rat zegt: “Ik heet Shrek.” [film die enkele leerlingen onlangs hebben gezien] Maria zegt: “Aaaaaah!” [grapje van een leerling].
Of wat minder bizar:
Er is een moeder. Ze heet Maria. Maria doet het raam open. [raam, deur, tafel etc. hebben de leerlingen de vorige les geoefend] Maria ziet een vader met een hond. [hond is toegevoegd door een leerling] Maria vraagt: “Hoe heet de hond?” De vader zegt: “Hij heet Snuf.” [naam van de hond van een leerling] Maria zegt: “Hallo Snuf!”
Wanneer de groep eenmaal gezamenlijk een verhaaltje heeft bedacht, kan de docent hier allerlei uitbreidingsactiviteiten aan koppelen, zoals naspelen, navertellen of een alternatief einde bedenken. Vervolgens wordt het (basis-)verhaal natuurlijk gelezen, waar ook weer extra lectuur aan gekoppeld kan worden. Ook wordt in TPRS van de leerlingen gevraagd dat ze veel schrijven. In het begin zullen dat slechts losse woorden zijn, maar al snel schrijven ze korte mini-verhaaltjes of verslagjes van eigen belevenissen, en oefenen ze natuurlijk praktische schrijfopdrachten als het invullen van formulieren.
TPRS in je eigen lessen
Met dit artikel hopen wij je een goede indruk te hebben gegeven van de principes en werkwijze van TPR Storytelling. Wie zelf aan de slag wil met verhalen, moedigen wij van harte aan de hierboven genoemde technieken in de les uit te proberen. Hieronder vind je enkele boektitels en websites die je op weg kunnen helpen.
Bronnen:
Ray, B. en C. Seely: Storytelling voor het talenonderwijs. Arcos Publishers, 2011
Skelton, E. en D. Milligan: Het hele verhaal – Nederlands voor anderstaligen, Arcos Publishers, 2010
Slavic, B.: TPRS in een jaar! Arcos Publishers, 2017.
Dit artikel is een bewerking van een artikel dat in het tijdschrift LES verscheen in 2010.